01 Organisatorische aspecten
 >  Spoorveiligheid
Discussie > Bespreek het met je collega’s!

Ga met elkaar in gesprek over het volgende:

  • Weet jij aan welke richtlijnen een ontwerp dient te voldoen als je in de buurt van het spoor werkt?
  • Wist jij dat er binnen Heijmans deskundigen op dit gebied die je hierbij kunnen ondersteunen?
Inleiding spoorveiligheid

Als Heijmans ontwerpen en bouwen we objecten in of nabij het spoor. Bij dit type werk heb je te maken met spoorwegveiligheid in het ontwerp / op het project en geldt niet alleen voor Infra maar ook voor Woningbouw en/of U-bouw. In het binnenstedelijk gebied is de kans groot dat we moeten werken nabij bestaande railinfrastructuur. Naast ProRail kan men te maken krijgen met tram- en metrospoor of in Arnhem met het trolleynet.

Voor Utiliteit kan men bijvoorbeeld denken aan het realiseren van een groot spoorwegstation. Maar ook een groot ge-
bouw naast het spoor of, voor Woningbouw, een woonwijk wat langs het prorail spoor ligt of waar een tram- of metronet aanwezig is. Hierdoor kan elke bedrijfsstroom te maken krijgen met de bijbehorende risico’s van de diverse railinfrastructuren.

Wanneer we objecten ontwerpen en/of bouwen in of nabij het spoor moeten we dus rekening houden met spoorveilig-
heid. Voor ontwerpers betekent dit niet alleen dat er voldaan moet worden aan de ontwerprichtlijnen van Prorail, maar ook dat er rekening gehouden dient te worden met een veilige uitvoerbaarheid. Hierna gaan we in op beide aspecten.

Risico's > Wat kan er gebeuren?

De drie belangrijkste risico’s met betrekking tot spoorveiligheid zijn:

  • Aanrijdgevaar: een persoon, materieel of materiaal dat onbedoeld binnen Gevarenzone A (zie afbeelding 2) komt van in dienst zijnde railinfrastructuur.
  • Elektrocutiegevaar: een persoon, materieel of materiaal dat onbedoeld in contact komt met onder spanning staande hoogspanningsinstallaties en/of -kabels.
  • Ontsporingsgevaar: ontsporing van railvoertuigen door aantasting van de veilige berijdbaarheid van railinfra en installaties zoals bovenleiding, seinen, wissels of spoor
Maatregelen > Wat moet je doen?

Voor het werken aan en nabij railinfrastructuur zijn er speciale richtlijnen en wetgeving van toepassing waar men zich
aan dient te houden. Hier dienen we in het ontwerp (Vanuit het ontwerp wordt dit geborgd met een ProRail gecertificeerde VGC-O) al rekening mee te houden.

Aanrijdgevaar

Bij de beoordeling van aanrijdgevaar zijn de ProRail richtlijnen Normenkader Veilig Werken (NVW) in combinatie met
Voorschrift Veilig Werken (VVW per discipline trein, tram of metro) van toepassing. Het NVW is de regelgeving voor wer-
ken aan en rondom het spoor.

Bij het ontwerpen gaat het dan vooral (maar niet uitsluitend) over bouwafstanden en het voorkomen van betreding van
het spoor. Voor afstanden van objecten als kolommen, hekken, wanden, etc. t.o.v. railinfra gelden de ontwerpvoorschriften (OVS) van ProRail. Deze zijn terug te vinden in de ProRail applicatie: Rail Infra Catalogus (RIC). In de regel zijn deze afstanden ruimer dan gebruikelijk vanwege bijvoorbeeld toe te passen
elektrische veiligheid of vluchtroutes. Deze richtlijnen zijn bij elke railinfra eigenaar/beheerder opvraagbaar. Dit geldt
eveneens voor doorrijhoogte (profiel van vrije ruimte) van kunstwerken al dan niet voorzien van bovenleiding.

Heijmans uitgangspunten bij het evalueren van risico’s bij de uitvoering van werkzaamheden:

Bron aanpak (conform de arbeidshygiënische strategie): dit betekent een buitendienststelling (BD) waardoor men in Geva-
renzone A kan werken. Hiervoor gelden vaste doorlooptijden als zijnde een vergunningaanvraag en mag uitsluitend door
daarvoor erkende bedrijven worden gedaan.

Isoleren: het risico kan niet uitgesloten worden, maar wel beperkt worden, waarbij men afbeelding 2 hanteert. In afbeel-
ding 2 wordt er een fysieke afscherming (FA) op de rand van Gevarenzone A en Nabijheidszone B geplaatst.

In afbeelding 1 en 2 is de regelgeving bij aanrijdgevaar weergegeven, vanuit het NVW. In de link onder het kopje ‘Tips’ kan
het NVM en VVW worden ingezien.

Afbeelding 1: Grensmaten bij verschillende baanvaksnelheden.

Elektrocutiegevaar

Het belangrijkste voor de ontwerper is om goed na te gaan of er hoogspanningsinstallaties (Denk hierbij aan bijvoorbeeld de bovenleidingconstructie en onderstations) nabij het te ontwerpen object in de buurt staan en welke werkzaamheden in welke klasse vallen en daarmee de uitvoerbaarheid van het werk te bepalen.

Het VWS (Voorschrift Veilig werken aan en nabij hoogspanningsinstallaties) conform RLN-00128-2 beschrijft de diverse
installaties met de bijbehorende veiligheidsmaatregelen. Voor tram en metro gelden specifieke maatregelen die bij ver-
voersbedrijven opvraagbaar zijn.

Voor het ontwerp zijn ook hier diverse ontwerpvoorschriften (OVS-en) van toepassing. Het kan zijn dat de bovenleiding
(BVL) aan dekken opgehangen dienen te worden. In de OVS staat dan tot welke hoogte de BVL verlaagd mag worden, type
ophanging, isolatiewaarde naar het kunstwerk, h.o.h. afstand van ophanging en de toepassing van aardingen (van alle
stalen constructiedelen incl. wapening) en afscherming (gaasramen en hekken) etc. etc. Ook zwerfstromen vallen onder
het technische ontwerp!

In de RLN-00128-2 wordt beschreven hoe men om dient te gaan met de risico’s met betrekking tot elektrocutie in relatie
tot de uitvoering van werkzaamheden. Afbeelding 3 is gemaakt op basis van deze regelgeving inclusief klasse (in de regelgeving is namelijk alleen tekstueel beschreven waar men aan moet voldoen).
Hierbij speelt de hoogte van het materieel (H) en de daarbij behorende vallijn (het valbereik) de belangrijkste rol. Zoals in
de afbeelding 3 ziet is er sprake van:

Klasse A: indien het materieel op een dusdanige afstand staat dat als dit omvalt nog ruim buiten de hoogspanningslei-
ding neerkomt.
Klasse B: het materieel komt op de hoogspanningsleiding terecht als dit omvalt; de kraan of materieel moet vanaf deze
zone verplicht een kraanaarde hebben.
Klasse C: materieel dat buiten de 5m1 uit de bovenleiding werkt. Dient onder regelmatig toezicht EV (Toezichthouder EV
is een persoon met minimaal de functie Vakbekwaam Persoon bovenleiding) te werken.
Klasse D: materieel dat binnen de 5m1 uit de bovenleiding werkt. Dient onder permanent toezicht EV te werken.
Klasse E: in de zone < 1,5m1 uit de bovenleiding en vanaf onder spanning staande delen zoals afspanningen en schake-
laars; werken gebeurt altijd spanningsloosstelling van de installatie (SL).

Afbeelding 3 Regelgeving RLN-00128-2 beeldend uitgewerkt aangepast
Afbeelding 3 Regelgeving RLN-00128-2 beeldend uitgewerkt aangepast

Ontsporingsgevaar

Als ontwerper kan het risico op ontsporen worden beïnvloed door het hanteren van o.a. de juiste boogstralen, verkantin-
gen en bouwafstanden. Hiervoor geldt de PRC-00036 m.b.t. de borging van veilig berijdbare railinfrastructuur. Hier dient
men volgens voorgeschreven format zijn plan te maken, in te dienen en goed te laten keuren.
In de richtlijn PRC-00036 staat beschreven hoe men bij de uitvoering van werkzaamheden dient te borgen dat het trein-
verkeer veilig het spoor kan blijven berijden. Een aantal punten welke uit de richtlijn komen (zie ook afbeelding 4):

  • Voorkomen van aanrijding met materiaal, materieel en gereedschappen: zorg dat materialen buiten gevaren zone A staan opgesteld
  • Voorkomen van ontsporing: continue monitoren van het spoor tijdens werkzaamheden zoals bijvoorbeeld hei- of boorwerkzaamheden onder het spoor waardoor het spoor kan verzakken of opbollen. Wanneer dit optreedt kan het zijn dat er aanvullende maatregelen getroffen moeten worden, zoals het verlagen van de snelheid van de treinen om ontsporing te voorkomen.
  • Zichtlijnen: geen bouwcontainers of materialen opstellen in de zichtlijnen, waardoor een machinist bijvoorbeeld het volgende sein niet kan zien en/of geen overzicht heeft op een overweg. Hierdoor kan het treinverkeer vertraging oplopen of zelfs stil wordt gelegd.


Binnen Heijmans zijn twee personen gecertificeerd Technisch leider Baan en zijn bevoegd om de spoorligging te beoordelen op veilige berijdbaarheid, te bepalen of er onderhoud benodigd is en op welke manier dit uitgevoerd moet gaan worden. Heb je een project of tender nabij, op, onder, boven of direct naast het spoor, metro of trambaan?
Neem dan contact op met de gecertificeerde Technisch Leiders Baan: Stefan Schildt & Leroy Vincentie

Afbeelding 4: Om de veilige berijdbaarheid te kunnen borgen kan men aan deze veiligheidsmaatregelen denken.

Huisregels ProRail en andere railbeheerders

ProRail, maar ook de metrobedrijven van GVB en RET, alsmede de trambedrijven GVB, RET, HTM en BRU hebben hun ei-
gen huisreglementen. Daarin staan hun veiligheidsvoorschriften genoemd, maar ook middelen of erkenningsregelingen
om aan “hun” railinfrastructuur te mogen werken. Vraag die altijd op, ook voor de latere uitvoering.

Maar als ontwerper heb je te maken met hun specifieke ontwerp voorschriften, bij ProRail afgekort als OVS. De bekendste
is voor Heijmans de reeks OVS-00030, specifiek voor kunstwerken. Indirect zijn ook spoortechnische voorschriften van
toepassing denk hierbij aan:

  • K&L voorschriften m.b.t. diepte en koker omvang.
  • Spoor voor bijvoorbeeld ontsporingsgeleidingen nabij kunstwerken.
  • BVL voor ophanging en veilige afstanden, afscherming etc..
  • Treinbeveiliging voor zichtlijnen van seinen en geotechnische ondergrond bij wissels.

Maar voor werken op, om en nabij railinfrastructuur gelden wat algemene zaken:

  • Kleurstelling signalerende veiligheidskleding bij spoor en tram (zie figuur 5), gele helm en veiligheidsschoenen
  • In het bezit zijn van een Digitaal veiligheidspaspoort (ProRail en GVB (tram/metro). De vervoersbedrijven hebben eigen toegangsregelingen waaraan men zal moeten voldoen).
Figuur 5 - Kleurstelling signalerende veiligheidskleding bij spoor en tram werkzaamheden
Tips > Voor meer informatie

Het NVW en verschillende specifieke VVW’s (trein, metro en tram) kunnen worden ingezien op: www.railalert.nl


Scan de volgende code met de app om deze toolbox te bekijken.